CANARD

Enige tijd geleden schreef ik hier
Barbier & Saavedra, 1895
over de sensationele ontdekking van een Ierse schaakhistoricus, McAlister, dat de beroemde Saavedra-stelling vóór Saavedra was voorgekomen in een partij van de eerste Ierse kampioen, Porterfield Rynd.
    In de 'Saavedra' (zie diagram links) wint Wit
'Porterfield Rynd - Lynam'
simultaan, Dublin, plm. 1891
met 1.c7 Td6+ 2.Kb5 Td5+ 3.Kb4 Td4+ 4.Kc3 Td1 5.Kc2 Td4 6.c8T! Deze stelling was van Barbier, die dacht dat het na 6.c8D Tc4+ remise was; de onsterfelijke torenpromotie werd gevonden door Saavedra. 6...Ta4 7.Kb3 en wint.
    Meteen nadat deze stelling in een Glasgowse krant stond, maar vóór Saavedra's 6.c8T bekend werd, beweerde Porterfield Rynd in zijn rubriek in de Dublin Saturday Herald dat hij al 'in 1891 of 1892' in een simultaan de volgende stelling tegen Lynam had gekregen: (zie diagram rechts), en dat hij had gewonnen met: 1.f7 Txe5+ 2.Kg4 Te4+ 3.Kf3 Te1 4.Kf2 Te4 5.f8T Th4 6.Kg3 - net als in de 'Saavedra', maar dan gespiegeld.

Natuurlijk kwam het bij me op dat Rynd die partij verzonnen kon hebben - dat hij eigenlijk gewoon Rynd heette, was niet het enige waarmee hij liet zien een ijdeltuit te zijn. Maar omdat hij, als advocaat en vooraanstaand burger in Dublin, niet het risico kon lopen om betrapt te worden als dief van geestelijk eigendom, gaf ik hem ruimschoots het voordeel van de twijfel. Ten onrechte, blijkt nu. In het december-nummer van British Chess Magazine gaf John Roycroft deze stelling (zie diagram links) uit een partij Porterfield Rynd - Yates, Dublin 1895, die hij had gevonden in weer een andere rubriek van Rynd. Na 37...Pd3 38.Dxf3 Db3 zou Rynd een overigens gedwongen dame-offer hebben gebracht: 39.Dxd3 Dxd3 40.Lf7 Dxc2 41.Ka2 en nu kan Zwart niet tegelijkertijd b2 blijven pennen en b3 dekken, en b4 faalt op Le8 en mat. 41...f4 42.gxf4 Dc4+ 43.b3+ Dxb3+ 44.Lb3 mat. Schitterend. Maar de stelling na 39...Dxd3, zag Roycroft meteen, was een exacte, zij het gespiegelde kopie van een eerder dat jaar gepubliceerde (en later klassiek geworden) studie van Cordes. Daarmee was Rynd ontmaskerd. Hij was een plagiator, een leugenaar en een dief, en mijn mooie primeur was een canard.
    Daarop is McAlister nog eens de archieven ingedoken, en in een latere rubriek van Porterfield Rynd vond hij het volgende partijtje:

PR - OW, Dublin, 31 december 1900
1.Pc3 Pf6 2.e4 e5 3.Lc4 Lc5 4.Pf3 d6 5.d3 0-0 6.Ld2 Lg4 7.h3 Lh5 8.g4 Lg6 9.h4! Pxg4 10.Lg5 Dc8 11.h5! Pxf2 12.hxg6! Pxd1 13.Pd5 Pc6 (zie diagram) 14.Pf6+ gxf6 15.Lxf6 Lf2+ 16.Kxd1 Dh3 17.Txh3 Lh4 18.Txh4 h5 19.Txh5 en 20.Th8 mat. Alweer een briljante overwinning van PR - maar wat een rare zet, dat 6.Ld2. Die wordt echter begrijpelijk wanneer we een partij naspelen die toen al een kwarteeuw oud was:

Knorre - Tsjigorin 1874
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.0-0 Pf6 5.d3 d6 6.Lg5 h6 7.Lh4 g5 8.Lg3 h5
9.Pxg5 h4 10.Pxf7 hxg3 11.Pxd8 Lg4 12.Dd2 Pd4 13.Pc3 Pf3+ 14.gxf3 Lxf3 en Wit gaf het op. Tsjigorins mooie dame-offer, inclusief 13...Pf3+, was op dat moment overigens al meer dan tien jaar bekend uit analyses van Löwenthal en Steinitz, en dit partijtje is ook later nog vaak gespeeld, alleen al door Tsjigorin zelf vier keer. Maar nooit door Rynd. Die wilde niet altijd horizontaal plagiëren en deed het daarom eens vertikaal, en moest daarom met 6.Ld2 even de pas inhouden.
    Porterfield Rynd is niet, zoals hij moet hebben gedroomd, de schaakgeschiedenis ingegaan als genie, maar als een treurige oplichter.

© Tim Krabbé, 2002


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site