HET MAT VAN DE CENTAUR

Er zijn aspecten van de schaakpartij waar amateurs, en zelfs beginners, beter in kunnen zijn dan grootmeesters. Bijvoorbeeld het beruchte pionneneindspel der 'toegevoegde velden', dat meer gemeen heeft met telspelletjes als mancala en vier op een rij dan met schaken. De beroemde avant-garde kunstenaar Marcel Duchamp, die er een boek over heeft geschreven, zou dat van iedere grootmeester hebben gewonnen, terwijl hij nauwelijks meestersterkte bezat. Ook de 'dolle toren', die vrij vaak in partijen voorkomt (een almaar schaak gevende toren die niet geslagen kan worden wegens pat) wordt vaak verkeerd behandeld door grootmeesters - het is ook meer een Rubik-kubus achtige puzzel die opgelost zou kunnen worden door iemand die geen idee heeft wat het hangende pionnencentrum of een minderheidsaanval is.
    In dat rijtje hoort ook de elementaire matvoering met loper en paard. In ieder beginnersboekje staat hoe het moet, maar niemand neemt de moeite om het ook te leren, omdat het zelden voorkomt. In mijn database van 1,6 miljoen partijen vond ik 239 voorbeelden - in 48 waarvan het loperpaard geen mat had weten te geven, zelfs niet in handen van grootmeesters als Lengyel, Lau en Episjin.
Zwart aan zet
Kempinski - Episjin
Duitsland 2001

    Het eindspel (zie diagram links) was bij de 126ste zet op het bord verschenen; dit is de stelling na de 149e zet van Wit. Die was zoals het hoort naar de 'verkeerde' hoek gevlucht, de hoek die niet door de loper bestreken wordt, want daar kan het mat niet geforceerd worden. Die drijfjacht is het makkelijkste deel van de matvoering, maar dan komt het moeilijkste: het dwingen van de koning naar de andere hoek. 149...Lb8 150.Ka5 Kc5? Deze stelling komt exact (zij het met verwisselde kleuren) voor in deeltje 1 van Euwe's beroemde serie 'Het eindspel'. Over deze zet zegt hij: 'Met Kc5 zou weer niets bereikt zijn wegens Ka6 en de koning dreigt via b7 te ontsnappen.' 151.Ka6 Ld6 152.Kb7 Kb5 153.Ka7 Kc6 154.Ka6 Lb8 155.Ka5 Zelfde stelling, maar nu vindt Episjin wèl de juiste zet. 155...Pd5! 156.Ka6? Maakt het Zwart relatief makkelijk. Beter is 156.Ka4 Kc5 157.Kb3 en nu Pb4! Dit is de kernzet die vaak gemist wordt. De koning lijkt nu te kunnen vluchten, maar na 158.Kc3 Lf4 blijft hij ingesloten en gaat Wit snel mat. Euwe geeft: 159.Kb3 Le5 160.Ka4 Kc4 161.Ka5 Lc7+ 162.Ka4 Pd3 163.Ka3 Lb6 164.Ka4 Pb2+ 165.Ka3 Kc3 166.Ka2 Kc2 167.Ka3 Lc5+ 168.Ka2 Pd3 169.Ka1 Ld6 170.Ka2 Pc1+ 171.Ka1 Le5 mat.
    Episjin speelde echter 156...Lc7?, de koning juist weer naar de verkeerde hoek drijvend. Met 156...Pb4+ 157.Ka5 Kc5 158.Ka4 Kc4 159.Ka5 Lc7+ enz. had hij naar zet 162 in bovenstaande variant kunnen springen. De partij ging verder: 157.Ka7 Lb6+ 158.Kb8 Lc5 159.Ka8 Pc7+ 160.Kb8 Pb5 161.Ka8 Kb6 162.Kb8 Pa7 163.Ka8 Ka6 164.Kb8 Lb6 165.Ka8 Pb5 166.Kb8 Pd6 167.Ka8 Kb5 168.Kb8 Kc6 169.Ka8 Lc7 170.Ka7 Pb7 171.Ka8 Pc5 172.Ka7 Lb6+ 173.Ka8 Lc7 174.Ka7 Pd7 175.Ka8 Ld6 176.Ka7 Pb6 Wit zou nu remise wegens de vijftig zetten-regel kunnen eisen. 177.Ka6 Zwart heeft, per ongeluk ongetwijfeld, weer de diagramstelling bereikt. 177...Lb8 Nu zou Wit óók remise wegens driemaal dezelfde stelling kunnen eisen. 178.Ka5 Lc7 179.Ka6 en in wanhoop, walging en tijdnood zette Episjin zijn tegenstander dan maar pat: 179...Pc8. Tot zijn verontschuldiging moet worden gezegd dat hij in het diagram nog maar 2½ minuut had. Het huidige speeltempo maakt het ook wel moeilijk zo'n eindspel behoorlijk te spelen.
    Er is tenminste één beginner geweest die dit Episjin zou hebben verbeterd; de Franse surrealistische schrijver Raymond Roussel (1877-1933) die in 1932, drie maanden nadat hij schaken had geleerd, zijn eigen techniek voor deze moeilijke matvoering publiceerde. 'Deze magische formule grift zich vanzelf in onze geest en voert ons bijna automatisch naar het mat!' riep Tartakower enthousiast uit. Roussel noemde zijn systeem dat van de cedille; het wurmpje onder de ç om aan te geven dat hij als s wordt uitgesproken. Het paard moet zich, ten opzichte van de vijandelijke koning, schuin onder de loper opstellen; een Kc7 wordt door een Lb5 en diens trouwe cedille Pc4 in een kooi gezet. Die kooi wordt dan kleiner gemaakt, tot mat erop volgt.
    We beginnen in het diagram rechts. 1.Lh7 leidt dan (gekanteld en met verwisselde kleuren) tot Kempinski - Episjin en het Euwe-boekje, maar Roussel speelt 1.La2 Er volgt: Kg8 2.Kg6 Kf8 3.Pe5 Ke7 4.Kf5 Kd6 5.Pd3 Kc6 'Dreigt te ontsnappen, maar het teken van de cedille dat zich nu vormt is onverbiddelijk!' 6.Lc4! En Zwart is gekooid en wordt gewurgd door de centaur, zoals Tartakower Roussels loper-met-cedille noemt. 6...Kb6 7.Ke5 Kc6 8.Ke6 Kb6 9.Kd6 Ka5 10.Lb3 Kb5 11.Kd5 Ka5 12.Kc5 Ka6 13.La4 Ka5 14.Ld7 Ka6 15.Pe5 Ka5 16.Pc4+ Ka6 17.Kc6 Ka7 18.Kc7 Ka6 19.Le8 Ka7 20.Lb5 en mat in nog drie zetten.
    Het is aardig om deze matvoeringen te vergelijken met de perfectie van de eindspel-databases. Vanuit zijn beginstelling (Ka1, Lg1, Pa8 vs. Ke4) zet Euwe mat in 36 zetten, terwijl het volgens de database in 30 zetten kan. In het deel van die matvoering dat ik hierboven gaf, maakt Euwe slechts twee foutjes: 163...Lb6 duurt één zet langer dan o.a. Ld6, en met 158.Kb2 kan Wit het paradoxalerwijs een zet langer volhouden dan met Kc3.
    Roussel raakt onderweg maar liefst 16 zetten achter op de perfectie, maar omdat ook zijn verdediger foutjes ter waarde van 11 zetten begaat, is zijn centaur toch slechts vijf zetten langzamer dan die van Euwe. Systematischer gaat het wel.
    Over Episjin zullen we het niet hebben. En ook maar niet over Julius Telesin, een Israëlische schaker die het bewijs leverde dat de centaur ook op een bord van 1000 x 1000 velden kan matzetten, en dat dat in minder dan 1.028.000 zetten gaat.

© Tim Krabbé, 2001


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site