HET PROBLEEM VAN HERMANS

Toen ik onlangs W.F. Hermans' 'De Tranen der Acacias' herlas, was ik verbaasd daarin een schaakscene aan te treffen. Niet alleen omdat ik die dus vergeten was, maar ook omdat Hermans nooit van belangstelling voor schaken blijk heeft gegeven. Terwijl je die bij een schrijver-geoloog, een kunstenaar met zo'n sterke beta-kant als hij, zeker zou verwachten.
    Mijn naspeuringen of Hermans ooit iets over schaken heeft gezegd (dank aan het Hermans-magazine, Admiraal de Ruyterweg 277-hs, 1055 LV Amsterdam) leverde weinig op. Het aardigst is dat hij een paar maal het schrijven van een roman heeft vergeleken met schaken. 'Ik weet wat ik doe, maar niet welke zetten mijn tegenspeler zal doen. Het boek dat ik schrijf zou je mijn tegenspeler kunnen noemen. Tja, ik win natuurlijk graag.' (Interview De Gelderlander, 1995.)
    Aan zijn latere biograaf Hans van Straten heeft Hermans wel verteld dat hij, toen hij heel jong was, een tijdlang vrij intensief heeft geschaakt. 'Ik had een buurjongen die zeker zes jaar ouder was en toen ik zo'n jaar of zes-zeven was, was dat een jongen die al op het gymnasium zat. Daar schaakte ik mee! (...) Ik kon het tegen volwassenen opnemen. Niet tegen een meester, maar ik had een oom die ook wel eens een partijtje schaakte, tegen hem kon ik het opnemen. Dat heeft geduurd tot mijn vijftiende jaar. Toen had ik opeens geen zin meer in schaken. Toen begon ik te verliezen van iedereen, heel gek.' (Interview, plm. 1960.)
    Ook heel gek dat hij dus precies stopte, in 1936, toen heel Nederland, door het wereldkampioenschap van Euwe in 1935, in de ban was geraakt van schaken.

In die schaakscene in 'De Tranen der Acacias' ontmoet Arthur Muttah, de hoofdpersoon, voor het eerst werkelijk zijn vader (eigenlijk alleen zijn verwekker) in wiens huis in Brussel hij al maanden logeert.

Zijn vader zat in het kleine kabinet voorovergebogen op een van de twee geweldige fauteuils en voor hem op het tafeltje lag een schaakbord waarop maar vier stukken stonden; ernaast lag een opgevouwen krant.
    'Bonsoir Arthur,' zei hij, 'kom je me helpen met mijn probleem?'
    'Als u wilt,' zei Arthur, 'ik ben niet sterk in schaken.'
(...)
    'Ik zou graag een partij met je spelen,' zei zijn vader, 'maar alle stukken zijn er niet meer. De zwarte dame ben ik kwijt. Die heeft Bastó.'
    Arthur lachte. Zijn vader was te verdiept om mee te lachen.
(...)
    Eindelijk verschoof zijn vader een stuk op het bord. Daarna liet hij zich achterovervallen, sloot zijn ogen een paar tellen, en nam zijn vorige houding weer aan.
(...)
    Arthur keek zó schuin over het bord, dat de ruiten bijna tot diagonale lijnen ineen vloeiden. Er stonden alleen een witte pion, een witte loper, de witte koning en de zwarte koning op.
    'Ik weet hoe ik het in vier zetten zou kunnen doen,' zei zijn vader, 'maar het moet in drie. Stel je voor dat het een vergissing is, dat ze bedoeld hebben in vier.' Hij nam de krant op en las de tekst onder het diagrammetje over, met zijn ogen telkens wegschietend naar het bord. Hij plaatste de stukken weer in de uitgangspositie. 'Het is natuurlijk mogelijk dat men zich vergist heeft in het diagram,' zei hij. Maar alles bleek te kloppen. Hij schudde het hoofd en liet de krant op de grond glijden.
(...)
    Hij zuchtte diep. 'Het leven is zwaar,' zei hij, 'maar niet zwaarder dan een schaakprobleem dat zeer waarschijnlijk verkeerd is opgegeven.'
(...)
    Zijn vader greep opeens met één hand alle stukken bijeen, legde ze op het onderblad van het tafeltje en zette het bord tegen zijn stoel. 'Bùh,' zei hij, 'dat is genoeg voor vanavond.'
 
 
Mat in 3
A.F. Mackenzie
Jamaica Gleaner, 1891
Natuurlijk vroeg ik mij af met welk probleem Arthurs vader bezig is - er vanuit gaand dat Hermans niet zo maar iets verzonnen heeft, maar dat hij dat probleem zelf in een krant heeft gezien. Eerst dacht ik dat het dit tamelijk bekende grapje moest zijn. (Zie diagram.)
Oplossing: 1.La7 Kxa7 2.c8T Ka6 3.Ta8 mat. Nogal simpel, als je tenminste op het idee van de torenpromotie komt. Wat dit probleem toch de moeite waard maakt is dat er ook een loperpromotie in verborgen is. Je zou je namelijk kunnen afvragen wat Zwarts laatste zet is geweest. Dat moet Ka7-a8 zijn, wat weer de vraag opwerpt naar Wits laatste zet dáárvoor. Antwoord: b7-b8L+
    Toch kan dit niet het probleem van Hermans zijn, want weliswaar is het denkbaar dat een heel zwakke schaker de oplossing niet vindt (misschien weet Arthurs vader niet eens dat je een toren mag halen), maar de oplossing in vier zetten die hij wèl ziet is er niet; na bv. 1.Kd7 Kb7 2.c8D+ Kb6 duurt het te lang.

Mat in 3
J. Gunst
Deutsche Schachzeitung,1925
De enige andere driezet met het door Hermans genoemde materiaal van vóór 1950 is van een Finse componist. (Zie diagram.)
    De oplossing in vier zetten van Arthurs vader zou dan zijn: 1.Lg4 Ka7 2.Lc8 Ka8 3.Lb7+ Ka7 4.b6 mat. De echte oplossing, in drie zetten, is: 1.Le2 Ka7 2.b6+ Ka8 3.Lf3 mat.
    Dat zou de zesjarige Wim in een oogwenk hebben gezien.

© Tim Krabbé, 2000


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site |