HET AHA VAN 1.D4

Soms vraagt een lezer mij de notatie eens uit te leggen. Dat doe ik niet; het zou teveel ophouden als ik die niet als bekend mocht veronderstellen, en een allergeringste persoonlijke inzet is voldoende om het zelf uit te puzzelen.
    Hier, een partij om na te spelen, Donner - Olafsson, Amsterdam 1954: 1.d4 Pf6 2.c4 e6 Wat zou 1.d4 betekenen? 1. staat voor 'eerste zet' natuurlijk, maar dat d4, raadselachtig. Zullen we Tim Krabbé een mail sturen? Of zullen we het zelf eens proberen. d zou voor dame kunnen staan. Dame vier. Maar de dame kan op de eerste zet niets doen. Wat dan? Zouden d en 4 coördinaten zijn? d is 4, 4 is ook 4. Er gebeurt dus iets op een veld 4.4. Waar zouden ze beginnen met tellen? Linksboven? Nee - Wit kan niet iets op een vierde veld van boven zetten. Linksonder of rechtsonder dus; laten we aannemen links, zoals meestal bij coördinatenstelsels. Maar wat is horizontaal en wat verticaal? Stom dat die partij met d4 begint, daar kan je dat niet aan zien. In elk geval is d4 het vierde veld van links en van onderen. Daar gebeurt iets, maar wat? Hé - daar kan alleen de pion heen die voor zijn dame staat, met een dubbele stap, dat moet de beginzet zijn. Nu Pf6, dat zal wel Zwarts antwoord zijn. Gek, ineens drie tekens, Wit kreeg er maar twee. Die P, zou dat een code zijn dat dit een zet van Zwart is? Nee, dat is niet nodig, dat weet je al. Maar een coördinaat is het ook niet, dat loopt maar tot de achtste letter; h. P, P, P... ik hèb het: páárd! Zwart doet iets met zijn paard! Nee, wacht, P kan ook pion betekenen. Maar Wit deed daarnet ook iets met zijn pion, en die kreeg er geen P bij. Misschien zit de oplossing in dat f6. Dat moeten weer coördinaten zijn, klopt, want dat zit allebei onder de acht. 6.6 dus, vervelend, alwéér zo'n stomme zet waaraan je niet kan zien wat horizontaal en verticaal is. In elk geval is f6 dus is het derde veld vóór de zwarte loper die naast de koning staat. Bah, daar kunnen allebei die p's naartoe. Dan maar gokken dat het het paard is; ook later zie je soms een hoofdletter vóór de coördinaten, T en L, dat moeten de toren en de loper zijn. Van pionnen zetten ze dus de naam er niet bij, waarschijnlijk omdat je anders verwarring krijgt met het paard. Ja, daar heb je weer zo'n zet, 2.c4, een zet met een pion dus. Als 4 horizontaal is, dan is c4 het derde veld vóór de witte dame. Maar daar kan geen pion heen, die is al twee stappen vooruit. En de dame gaat er ook niet heen, anders zou er Dc4 staan. Aha! De letter is horizontaal, het cijfer verticaal! Wit speelt zijn derde pion van links twee velden naar voren. Leuk eigenlijk, zelf zoiets oplossen.
    Zo moet het mij ongeveer gegaan zijn toen ik in 1954 voor het eerst een partij uit de krant naspeelde, Donner - Olafsson van de schaakolympiade in Amsterdam. Bij Wits zevende zet, 0-0, raakte ik in de problemen. Ik nam aan dat Donner bij die zet te lang had nagedacht en zijn beurt had moeten overslaan, iets wat Olafsson een paar zetten later óók was overkomen - een aanname die weer nieuwe aannamen nodig maakte, tot de partij onnaspeelbaar werd.
    Men zal mij ervan beschuldigen een genie te willen lijken, maar kort daarna, op nauwelijks twaalfjarige leeftijd, lukte het mij óók de geduchte Engelse beschrijvende notatie te ontcijferen: 1.P-Q4 Kt-KB3 2.P-QB4 P-K3 Eigenlijk was dat een beknopte vorm van de beschrijvende notatie uit de tijd van Philidor, waarvan ik hier al eens een door Donner geciteerd voorbeeld heb gegeven: 'De eerste trek der witten: De boer der Koninginne doet twee schreden. De eerste trek der zwarten: Des Konings Paard springt naar het derde veld des Raadsheren des Konings.'
    De beschrijvende notatie was in de Engels- en Spaanstalige wereld standaard, tot een jaar of vijfentwintig geleden. Toen begonnen internationale publicaties zoals de Schaak Informator een universele notatie nodig te maken, en toen niet zoveel later de computer en de databases de macht voor zich opeisten, werd PGN (Portable Game Notation) de standaard, met Engelse symbolen voor de stukken; N voor het paard (Knight), omdat de K al voor King staat. De algebraïsche notatie met coördinaten, die al door de eerste Arabische schaakschrijvers in de negende eeuw gebruikt werd, maar die eeuwenlang ongebruikelijk was geweest, had tenslotte terecht gezegevierd.
    De standaard voor stellingen is FEN (Forsyth Edwards Notation); een 19e eeuws idee waarbij van linksboven naar rechtsonder per rij de lege velden en de stukken worden genoteerd, weer met Engelse symbolen; kleine letters voor Zwart en hoofdletters voor Wit. De FEN voor het diagram hieronder is:
    1n1r1rk1/1p3ppp/3q1n2/pP1N1b2/Pb1p1N2/6P1/1B2PPBP/R2Q1RK1
    Alle belangrijke schaakprogramma's maken en accepteren deze code.
    We gaan verder met Donner - Olafsson, nu nagespeeld uit het toernooiboek 'Het zoeklicht op het wereldschaaktoernooi Amsterdam 1954' van Euwe en Mühring, na Euwe's 'Beknopte inleiding tot het schaakspel' het tweede schaakboek dat ik bezat. 3.g3 De meeste van mijn collega's geven dit overigens als g2-g3, de 'lange notatie'. Dat vind ik zonde van de ruimte; de korte is duidelijk genoeg. 3...d5 4.Lg2 c5 5.cxd5 exd5 6.Pf3 Pc6 7.O-O Ik wist ondertusen wat de rokade was, en hoe hij wordt genoteerd. 7...Le7 8.dxc5 O-O 9.Pe1 Lxc5 10.Pd3 Le7 11.Pf4 Wit dwingt de geïsoleerde pion naar voren. 11...d4 12.Pd2 Lf5 13.a3 Dd7 14.b4 Tac8 15.Lb2 a5 'De beslissende fout'; Wit wint een pion. 16.Pc4 Tcd8 17.b5 Pb8 18.a4 Lb4 19.Pb6 Dd6 20.Pbd5 (zie diagram) Het kopje bij deze partij luidde: Strijd om een geïsoleerde pion. Originele wijze van verovering (afscherming). 20...Pxd5 21.Pxd5 Lc5 22.Lxd4 Le6 23.Lxc5 Dxc5 24.e4 Lxd5 25.exd5 Pd7 26.Dd2 Da7 27.Tac1 Pc5 28.Tc4 Td6 29.Df4 Tfd8 30.De5 b6 31.Te1 g6 32.De3 Dd7 33.Tf4 f5 34.h4 Tf6 35.Td4 Tff8 36.d6 Tde8 37.Dd2 Txe1+ 38.Dxe1 en Zwart overschreed in verloren stelling de tijd.
    Een ijzersterke partij van Donner.

© Tim Krabbé, 2001


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site