LOD. PRINS

Misschien wel op de dag dat Lodewijk Prins op 86-jarige leeftijd overleed, 11 november vorig jaar, keek ik in een oud schaakboek, en schoot in de lach om de inleiding van de vertaler. Of liever, om het onderschrift daarbij: 'Op zee, ten O. van Groenland, mei 1952 - Lod. Prins.'
    Prins was een rijzige, ijdele, mooie man, en decennia lang een markante en prominente figuur in het Nederlandse schaak; kampioen in 1965 op zijn 52ste, en vanaf 1937 onafgebroken lid van het Olympiade-team, tot in 1970 zijn gerechtvaardigde eis om opnieuw opgesteld te worden tot een schorsing en een levenslange breuk met het officiële Nederlandse schaak leidde.
    Als speler was hij een begaafde opportunist; zijn zetten waren beter dan zijn plannen. Vaak kwam hij vreselijk uit zijn rare openingen, maar heel vaak wist hij daar nog iets van te maken. Toch introduceerde hij ook een variant in het Grünfeld Indisch die nog zijn naam draagt en die op het repertoire van Kasparov staat. Hij won partijen tegen Euwe, Kotov, Tartakower, Gligoric en Pirc en, rond 1950, een paar sterke toernooien.
    In 1982 werd hij retro-actief tot grootmeester benoemd. Bij een privé vlugger-toernooitje kort daarna was ik, bijna 40, de jongste, en werd Prins, bijna 70, de hele middag met zijn verse titel geplaagd: 'Ik geloof dat ik nu tegen onze jonge grootmeester moet?' - 'Als grootmeester weet je waarschijnlijk hoe je met een dame mat moet zetten? Dan geef ik het maar op.' Hij had er evenveel plezier om als wij.
    Maar hij was veel meer dan speler alleen. Hij organiseerde Amsterdam 1950, Amsterdam 1954 (de Olympiade) en Amsterdam 1956 (het Kandidatentoernooi), was internationaal schaak-arbiter en arbiter voor eindspelcomposities; organiseerde probleem-toernooien, en was een van de eersten die een systeem probeerden op te zetten waardoor spelers royalties zouden krijgen voor hun gepubliceerde partijen.
    Maar misschien in de eerste plaats was hij schrijver. Niet als L. Prins, of Lodewijk Prins, maar als Lod. Prins; een van zijn vele taalkundige pedanterieën. Zijn rubriek in Het Parool was de eerste die ik las, en twee van zijn vele boeken hoorden bij mijn eerste drie schaakboeken; 'Vijf Schaakreuzen voor het Wereldschaakvenster' (over het wereldkampioenschap 1948) en het diepdoorwrochte 'Het Schaakphenomeen José Raoul Capablanca y Graupera' - allebei echte Prins-titels. Van het Capablanca-boek was Euwe mede-auteur, maar het was Prins' boek, en het is een klassieker.
    Hij analyseerde serieus, en zijn onderwerpen waren gevarieerd. Hij had een karakteristieke, moedwillig archaïsche stijl - het probleem met zijn stijl was dat iedere zin karakteristiek was. Hij schreef niet en maar mitsgaders, niet ik maar uw dienaar, niet toren maar kasteel, niet wandelkoning maar peripatetische koning, niet Ljubojevic maar Lyoeboyevitsj, niet 'mat in 3', maar 'Wit geeft mat met uiterlijk zijn derde zet tegen elke verdediging', en na 1.e4 c5 2.Pf3 speelde hij niet d6 of Pc6, maar Da5. Hij had een vaste zin van twee woorden, 'Maar neen', wanneer een speler een nodige en voor de hand liggende zet had nagelaten. En toch was hij zeer leesbaar, deze aanstekelijk pedante, geestige dandy.
    Zijn rubriek was ook de eerste waar zetten van mij in verschenen, toen ik 15 was. Wat was ik trots, al herinner ik me woordelijk het typische Prins-zinnetje 'de bekwaamheid van onze jeugd wil nog wel eens groter schijnen dan zij is' wat zijn manier was om te zeggen dat er een gat zat in mijn combinatie.
    Ook een andere vroege aanraking van mij met schaken was via Prins; de partij die hij van november 1954 tot juli 1955 speelde tegen de luisteraars van het VARA-radioprogramma voor de jeugd 'De Paddestoel.' We mochten iedere week een zet insturen, de meeste stemmen golden, en Prins vertelde dan de volgende week zijn tegenzet, één keer krakend vanuit Hamburg waar hij een toernooi speelde - wonderen der techniek.
    Het was een heel aardige partij, die door Prins aan het slot in de gids werd becommentarieerd.

De Paddestoel - Prins, 1954-1955
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 a6 4.La4 d6 5.O-O Lg4 6.c3 Df6 7.d3 Pe7 8.Pbd2 g5 9.h3? 'Van deze tegemoetkoming maakt Zwart niet het juiste gebruik.' 9...Ld7? Hij moest eerst 9...h5 doen en dan pas Ld7, de dreiging g4 is dan heel sterk. 10.Ph2 h5 11.f3 Pg6 12.Lxc6! 'Deze en Wits veertiende zet verdienen alle hulde, want zij brengen Zwart plotseling in een alleronbehaaglijkst parket.' 12...Lxc6 13.Pb3 O-O-O 14.c4! Nu dreigt er vreselijk sterk Pa5. 14...La4 15.Le3 Pf4 16.Dd2 Lxb3 17.axb3 Kb8 18.d4? Na 18.b4 staat Wit zeer goed. Prins geeft 18...d5 19.exd5 c6, maar: 'Ik geloof dat ik te midden van dit strijdgewoel het liefst achter de witte stukken zou hebben gezeten.' 18...exd4 19.Lxf4 Zouden teveel Paddestoeltjes 19.Lxd4 Dxd4+! over het hoofd hebben gezien? 19...gxf4 20.Tfd1 'Nog altijd zou b4 heel gevaarlijk voor Zwart zijn geweest.' 20...Tg8 21.Dxd4 De6 22.Kh1 Lg7 23.Dd2 Le5 24.Ta5 Een mooie val, maar helaas had niet iedereen deze zet zo bedoeld. Prins geeft 24.Tc1 Tg6 25.Tc2 Tdg8 26.Dc1 met het voor Zwart nog steeds even vervelende plan b4. 24...Tg6 25.Dc2 Tdg8 26.Td2 Dxh3 Een grappig dame-offer, maar... (zie diagram) 27.Ta1? Na 27.Txe5! gaat 27...dxe5 niet wegens Td8+ 27...Dg3 is dan gedwongen. Prins geeft 28.Txh5 De1+ 29.Pf1 Dxf1+ 'en de uitslag zou moeilijk te voorspellen zijn geweest.' Nu is Wit verloren 27...Dg3 28.c5 'De meeste weerstand school nog in 28.Pf1 Dg5 29.Ph2 om na 29...h4 het paard op g4 te werpen, maar een onaanvechtbare redding zal Wit wel niet meer ter beschikking staan.' 28...h4 29.Pg4 Txg4 30.fxg4 f3 31.gxf3 Dxf3+ 32.Kg1 h3 en Wit gaf het op.

© Tim Krabbé, 2000
 


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site