DE MOEDER ALLER VORKEN

Op het Internet werd onlangs een discussie gevoerd over een van de allereenvoudigste tactische verschijnselen: de vork. Het begon ermee dat iemand een partij liet zien die hij had gespeeld, en daarbij zijn zet Dd6, met aanval op twee torens op b8 en f4, argeloos een vork noemde. Iemand anders vond dat helemaal geen vork, en vervolgens bleek er een grote verscheidenheid aan opvattingen te bestaan over wat een vork nu precies is. Sommigen vonden dat de punten van de vork naar voren moeten wijzen; dat alleen paard of pion een vork kunnen geven; of dat de koning dat ook kan, maar niet toren, loper of dame; dat de dubbele aanval symmetrisch moet zijn; dat de aanval behalve op materiaal ook op lege velden mag zijn gericht; dat het aanvallende stuk minder waard moet zijn dan de gevorkte stukken 'omdat je met een vork niks kan prikken dat kleiner is dan de punten.' Er was ook
NN - Mannheimer
Frankfurt am Main, 1921
Zwart aan zet
iemand die vond dat een vork alleen een vork is als het vorkende stuk naar het vorkveld gaat.
    Die opvatting wil ik meteen bestrijden (zie diagram):
    Zwart speelde 1...Te4! waarmee de vork die Ke5 al gaf, ineens effectief werd. Wit gaf op; hij verliest een stuk.

Ook in de schaakencyclopedieën is geen overeenstemming over de vork. Dat het een dubbele aanval in verschillende richtingen is door één stuk (of pion), daarover is men het eens, maar soms is dat de hele definitie (en dan mag je ook weer lege velden aanvallen wat iedere zet, behalve een randpionzet of La1-h8, tot vork maakt), en soms is het weer alleen de pion die kan vorken.
    Zelf stel ik, meer om het onderwerp te beperken dan om eigenzinnig te zijn, een eis aan de vork die ik nergens zag: de dubbele (of meervoudige) aanval moet op materiaal, maar mag niet op de koning gericht zijn; dan is het een familieschaak.

De oervork, maar zeer verrassend, en dubbel, is te zien in dit partijtje:
Grigoriev - Panikovsky, Kurgan 1972
1.e4 c5 2.Pc3 Pc6 3.g3 g6 4.Lg2 Lg7 5.d3 d6 6.f4 Ph6 7.Pf3 f5 8.O-O O-O 9.h3 Pf7 10.Le3 Pd4 11.Dd2 Tb8 12.Lf2 fxe4 13.Pxd4 Een tussenzet; na cxd4 volgt Pxe4 (zie diagram.) Maar Zwart had de tussen-tussenzet 13...e3! en er volgt iets dat op een meerslag bij dammen lijkt. Na 14.Pe6 exf2+ gaf Wit het op.

Wit speelt en wint
G. Kasparjan, Sjachmatniy 1935
Een gelijktijdige dubbele vork, waarvan beide delen aan alle normen voldoen, komt voor in deze bekende studie.
    1.Pe8 Dreigt Pg7+ en Lf5 mat 1...Kg6 2.h5+ Txh5 3.f5+ Txf5 4.g4 Tc5 Of een willekeurige andere zet met die toren. 5.Lf5+ Txf5 6.Pg7 en de torens op f5 en h5 staan dubbel gevorkt; mat op de volgende zet. Dit is wel de Moeder Aller Vorken. De fantastische slotstelling komt iets sneller op het bord na 1...Txf4 2.Pg7+ Kg6 3.h5+ Txh5 4.Lf5+ Txf5 5.g4

Wit geeft mat in 3
W.A. Shinkman
Detroit Free Press 1882
En een andere superlatieve vork (zie diagram):
    Na 1.Kh1! zijn de zwarte torens bewegende schietschijven die Wit in acht varianten steeds beide tegelijk kan raken, bv. 1...Ta4 2.De4 of 1...Th8 2.Dc3, of 1...h4 2.Dh5. Steeds volgt op de derde zet mat doordat de dame een van de torens slaat, of door Ta7 of Tb8.

© Tim Krabbé, 2000


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site |