DE WAARDIGHEID VAN WERELDKAMPIOENENIn januari verloor wereldkampioen Khalifman een match tegen de Hongaarse nummer 6 van de wereldranglijst, Leko, met 4½-1½. Al stond de titel niet op het spel; de vreselijkste nederlaag ooit door een wereldkampioen geleden - maar Khalifman is dan ook een wereldkampioen wiens titel uitleg behoeft: hij is slechts FIDE-kampioen, hij werd dat in een loterij-achtig toernooi in Las Vegas, en op de wereldranglijst staat hij 25 plaatsen onder Leko.
Misschien het vervelendste voor Khalifman van dat debacle is dat zijn beschuldiging dat de topspelers elkaars ratings hoog houden door alleen maar tegen elkaar te spelen, rancune blijkt te zijn. Maar ook was hij in de hele schaakpers weer die waardeloze wereldkampioen, en dat terwijl hij het smartengeld dat de FIDE hem voor die titel schuldig is, zijn prijs van Las Vegas, nog steeds niet heeft gekregen. Toch heeft Khalifman ook voordeel van zijn titel: een match tegen Leko is normaal niet voor de nummer 31 van de wereld weggelegd, om nog maar te zwijgen van zijn uitnodiging voor het supertoernooi van Linares. De wereldkampioen heeft nu eenmaal een streepje voor.
In de discussies over het wereldkampioenschap wordt Khalifman soms in één adem genoemd met Euwe, 'vóór Khalifman de zwakste wereldkampioen,' zoals iemand op het Internet zei. 'Dat is oneerlijk tegenover zowel Euwe als Khalifman,' bracht iemand anders daar tegenin, waarop de eerste weer zei: 'Ik wilde alleen zeggen dat de bewering dat de wereldkampioen de sterkste speler is, van alle wereldkampioenen voor Euwe het zwakst is. En dat de bewering dat Khalifman de sterkste speler van de wereld is, nog zwakker is dan diezelfde bewering over Euwe.'
Daar zit iets in, maar het is onjuist die twee te vergelijken. Euwe was zo'n 20 jaar lang, van eind jaren '20 tot eind jaren '40, één van de beste vijf spelers van de wereld; hij werd wereldkampioen door de wereldkampioen in een match te verslaan, en op het moment dat hij dat deed, in 1935, was het nog zo gek niet in hem de sterkste speler van de wereld te zien.
Bij een onlangs door het Internet magazine The Week in Chess gehouden enquete naar de grootste spelers aller tijden, kwam Euwe heel redelijk uit de bus met een twintigste plaats. Fischer was de allergrootste, vlak voor Kasparov, en verder was de top-20: 3.Aljechin; 4.Tal; 5.Capablanca; 6.Lasker; 7.Karpov; 8.Morphy; 9.Botwinnik; 10.Kortchnoi; 11.Nimzowitsch; 12/13.Bronstein en Keres; 14.Anand; 15.Petrosjan; 16.Sjirov; 17.Polgar; 18.Rubinstein; 19.Spassky en 20/21.Euwe en Steinitz.
De enige lager geklasseerde wereldkampioen was Smyslov op de 32e plaats; Khalifman werd niet genoemd. De eerste tien van de lijst komen redelijk overeen met mijn eigen inzicht en voorkeur (vooral de hoge plaats van Tal bevalt me), maar daaronder moet Nimzowitsch zijn plaats te danken hebben aan zijn beroemde boek 'Mein System', en Judit Polgar de hare aan een combinatie van politieke correctheid en sex-appeal.
Het leek me aardig om iets objectiefs tegenover die lijst te stellen, en daarom heb ik van ieder van de 13 echte wereldkampioenen berekend hoeveel procent zij in serieuze toernooi- en matchpartijen scoorden in de sterkste 10 jaar van hun carrière. Bij sommigen valt hun wereldkampioenschap deels of zelfs geheel buiten die tien jaar.
1. Capablanca (1914-1923) 81,3 % 2. Fischer (1963-1972) 77,8 % 3. Botwinnik (1941-1950) 75,0 % 4. Lasker (1895-1904) 74,8 % 5. Aljechin (1930-1939) 69,4 % 6. Karpov (1971-1980) 68,9 % 7. Kasparov (1988-1997) 68,3 % 8. Tal (1955-1964) 67,7 % 9. Petrosjan (1956-1965) 67,4 % 10. Smyslov (1961-1970) 67,4 % 11. Spassky (1956-1965) 67,2 % 12. Steinitz (1882-1891) 63,2 % 13. Euwe (1932-1941) 62,8 % Toch Euwe als laatste, helaas. Er komt bij dat er vóór de oorlog veel minder concurrentie was dan daarna; in 1964 bijvoorbeeld, vochten vijf wereldkampioen tegelijk voor hun plaats op mijn lijst. De scores van Capablanca, Lasker en Aljechin, en ook wel van Botwinnik zijn daardoor relatief te hoog; die van Karpov en Kasparov te laag. Fischer moet ook op deze manier als de grootste worden gezien; Steinitz en Euwe zijn met afstand de zwakste wereldkampioenen - wat iets anders is dan onwaardige wereldkampioenen.
In die match tegen Leko verloor Khalifman alle drie zijn zwartpartijen; zijn drie witpartijen werden remise. Twee daarvan won hij bijna, zo ook de derde matchpartij.
(Zie diagram.)
Wit aan zet
Khalifman - Leko
Boedapest 2000
Wit kan moeilijk verder komen. Een torenschaak op de achtste rij, bv. na 55.Tc7 Lg5 56.Tc8+ wordt gewoon beantwoord met Kg7, en de loper houdt de witte koning van f6 weg. 55.g7 heeft geen zin; op Kf5 heeft Zwart steeds Kh7. Khalifman probeerde nog één truc: 55.Th7 Lg5 56.g7!? Nu gaat Kxh7 57.Kf7 natuurlijk niet, maar wat moet Zwart doen? Ld8 verliest meteen na Th8+ en na bijvoorbeeld Ld2 57.Kf6 is het ook uit. En na Lh4 57.Txh6 wint Wit ook; bv. Lf2 58.Kf6 Ld4+ 59.Kg6 Lxg7 60.Th7 Lf8 61.Ta7 enz. Na 56...h5! echter, was 57.Txh5 gedwongen en schijnbaar winnend, (Ld2 58.Kf6), maar nu had Leko de redding 57...Lf6! Het einde van Wits hoop. Kxf6 zou pat zijn; de witte pion valt. Er volgde nog: 58.Th3 Lxg7 59.Ke7 Lb2 60.Tb3 Ld4 61.Td3 Lb2 62.Tg3+ Kh7 63.Ke6 Kh6 64.Kf5 Kh7 65.Tg6 Lc3 66.Kg5 Lb2 67.Kh5 Lc3 68.Tg2 Ld4 69.Td2 Lc3 70.Tc2 La1 71.Tc7+ Kg8 72.Td7 remise.© Tim Krabbé, 2000
Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site |