DE MYTHE VAN DE TIENDE PARTIJ (2)Ik kom terug op de roman 'Carl Haffners Liebe zum Unentschieden' (Carl Haffners liefde voor de remise) van de Oostenrijkse schrijver (en sterke schaker) Thomas Glavinic waarover ik de vorige week al schreef. Hij gaat over de Weense schaker Carl Schlechter (1874 - 1918) en vooral over diens net niet gewonnen match in 1910 om het wereldkampioenschap tegen Emanuel Lasker.
Het boek, dat al in het Engels is vertaald en deze herfst ook in Nederland zal verschijnen (Atlas), is in de schaakwereld over het algemeen goed ontvangen. Ik vond het ook goed. Het Wenen van rond 1900 komt tot leven, en de schakers en de schaakbezetenheid zijn geloofwaardig. Glavinic heeft zich uitgebreid gedocumenteerd, en er staan verbazende details in het boek. Zo praten Haffner (Schlechter) en Lasker (Lasker) tijdens de partijen met kennissen, wordt een partij even stopgezet om een foto te maken, en beveelt een kolonel Haffner per brief de Jood Lasker te verslaan zonder de laffe jodenzet 1.d2-d4 te gebruiken. Het merkwaardigst is een simultaan die Lasker en Haffner samen geven, vóór het begin van de vierde partij en waarbij ze om de beurt een zet doen. Men ziet het Karpov en Kasparov niet doen - de tijden zijn veranderd.
Door hem Haffner te noemen schept Glavinic een antiheld die natuurlijk niet aan de echte Schlechter hoeft te gehoorzamen - maar deze Haffner grenst wel aan het cliché. Hij is straatarm, een halve zwerver, en woont tijdens de match op een onverwarmd kamertje waar hij zich niet kan wassen. Geld voor eten heeft hij niet, en hij heeft te veel eergevoel om een kopje thee in een café te accepteren. Buiten het schaken bestaat voor hem slechts zijn halfzuster Lina, en de match tegen Lasker interesseert hem vooral om het gouden horloge dat de winnaar zal krijgen - dat zal hij haar geven.
In de laatste partij heeft Haffner genoeg aan remise om wereldkampioen te worden. De gedachten die Glavinic hem daarover laat hebben zijn weinig opzienbarend. Haffner is als hij wil onverslaanbaar. Maar hij is ook beduusd voor de verplichtingen die hij als wereldkampioen zou hebben. Hij zou de maat der dingen zijn, zich altijd moeten bewijzen. Bovendien: hij heeft zijn voorsprong aan een blunder van Lasker te danken - hij zal alleen een waardig wereldkampioen zijn als hij de laatste partij wint.
Dat probeert hij, en hij komt nog gewonnen te staan ook. Maar precies op dat moment krijgt hij een visioen dat in de slotbladzijden ook aan de lezer geopenbaard wordt: de stelling lijkt op een gewonnen stelling die hij eens tegen een zeer slechte schaker heeft gehad, maar wiens remiseaanbod hij toen aannam. Nooit was hij zo gelukkig geweest - en we begrijpen dat Haffner niet boven anderen wil staan, maar hun gelijke wil zijn. Hij wil in wezen niet winnen, en daarom verliest hij ten slotte.
In een beschouwing in Schach ter lengte van een kleine roman heeft Robert Hübner deze mythe schaaktechnisch ontmythologiseerd - waarbij hij het dedain zover drijft dat hij Glavinic' boek alleen in een voetnoot noemt. Over de opvatting dat Schlechter die tiende partij uit eergevoel per se wilde winnen zegt Hübner: 'Men zou denken dat de tekening die fantasierijke historici van Schlechter vervaardigd hebben zo ver verwijderd is van iedere werkelijkheid, dat het onmogelijk is dit schaduwbeeld nog sterker te vervormen en het de laatste druppels bloed uit te persen. Toch is daartoe een poging gedaan. De stof werd tot romanworst vermalen; dan mag je erbij raaskallen wat je maar wilt, heeft de auteur waarschijnlijk gedacht. (...) Buiten het schaken is (Haffner) tot geen enkele gedachte en geen enkel gevoel in staat - een complete psychopaat. (...) Smakelozer laat het thema zich niet behandelen. (...) 'Het is ondenkbaar dat een mens met een dergelijke psyche topprestaties levert.'
Hübner is veel te boos. De angst om koning te worden is toch een mooi en menselijk thema. De man die zich liever rijk voelt door te schenken dan door te hebben, die liever een gouden horloge voor zijn zus wint dan het wereldkampioenschap, is voorstelbaar en ontroerend. Lasker heeft zelf gezegd dat Schlechter 'te weinig demonisch in zich had om iets te pakken dat van een ander was.' Schlechter had, net als Haffner, nu eenmaal geen wereldkampioenenbloed. De wereldtitel schrikt ook af - je hoeft geen psychopaat te zijn om terug te deinzen voor de hoon zoals Khalifman die nu over zich heen krijgt. Bronstein heeft over zijn verloren match in 1951 tegen Botwinnik gezegd: 'Ik had mijn redenen om geen wereldkampioen te worden, want die titel betekende dat je deel ging uitmaken van een officiële wereld van schaakburocratie, met vele formele verplichtingen. Zo'n positie strookt niet met mijn karakter.' Toch kan 'een goedmoedige sukkel die geen remiseaanbod kan weigeren', zoals Hübner Haffner een tikje overdreven noemt, het ver schoppen. Als Petrosjan geen vrouw had gehad die zijn luiheid door haar ambities had weten te vervangen, dan was hij nooit uitdager en al helemaal geen wereldkampioen geworden.
En dat een psychopaat geen wereldkampioenskandidaat kan worden... Haffner is geen psychopaat, en toen Fischer in 1972 wereldkampioen werd was hij gekker.
Schlechter - Meitner, Wenen 1899
1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.c3 Pf6 5.d4 exd4 6.cxd4 Lb4+ 7.Pc3 Pxe4 8.O-O Lxc3 9.d5 Pe5 10.bxc3 Pxc4 11.Dd4 f5 12.Dxc4 d6 13.Pd4 O-O 14.f3 Pf6 15.Lg5 h6 16.Lh4 g5 17.Lf2 Kg7 18.Tfe1 Ld7 19.Db3 c5 20.dxc6 bxc6 21.Pe6+ Lxe6 22.Txe6 Dd7 23.Td1 Pd5 24.Ld4+ Kh7 25.Tde1 Tae8 26.Txe8 Txe8 27.Txe8 Dxe8 28.Db7+ Kg6 29.Dg7+ Kh5 30.h3 De6 (zie diagram) 31.g4+ fxg4 32.hxg4+ Kh4 33.Dxh6+ Dxh6 34.Kh2 en Zwart gaf het op.
© Tim Krabbé, 2000
Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site |