Als themastuk nam ik voorzichtig een paard aan de rand; dat zou niet
meer dan vier, en duidelijk van elkaar te onderscheiden varianten opleveren.
(Diagram
1.) Na een willekeurige zet van Pa5 dreigt Ta5 mat. Zwart heeft vier
verdedigingen, die echter ieder een nieuw mat toelaten: Txa4 2.Dxa4 mat;
Pb3 2.dxe4 mat; Te5 2.Txd6 mat en Lxd5 2.Ta7 mat. Maar: 1.Pb3? Txa4! want
2.Dxa4 gaat niet meer ;1.Pc4? Pb3! want 2.dxe4 is geen mat meer; 1.Pc6?
Te5! want 2.Txd6 is geen mat meer; 1.Pb7? Lxd5! want 2.Ta7 gaat niet meer.
Toch is 1.Pc6 de oplossing want na 1...Te5
is
weliswaar 2.Txd6 geen mat meer, maar om van die verzwakking te kunnen profiteren
heeft Zwart zelf een nieuwe verzwakking begaan; b4 staat niet meer gedekt.
En dus: 2.Pxb4 mat
Ik stuurde mijn probleem naar het Friesch Dagblad, omdat Jouwert Turkstra,
die ik kende van aanstekelijke stukjes over problemen in Schaakbulletin,
daar een probleem-rubriek had. Hij moedigde me aan door te zeggen dat ik
het ook in een echte probleemrubriek had kwijtgekund.
Nieuw was mijn idee natuurlijk niet. Daar was ik
niet teleurgesteld over. Integendeel, toen ik ontdekte dat mijn 'geluk
bij een ongeluk'-idee een bestaand probleemthema was, dat witte correctie
heette
en sinds de jaren '30 bewerkt werd, was ik juist gevleid: echte probleemcomponisten
hadden mijn gedachte óók de moeite van het hebben waard gevonden.
Behalve dat mijn idee niet nieuw was, was natuurlijk
ook de uitwerking simpel. In de probleemliteratuur vind je duizelingwekkend
ingewikkeld correcties waarin bijvoorbeeld twee witte torens ieder
willekeurige zetten kunnen doen die mat dreigen door een willekeurige zet
van de andere toren - en waarin verleidingen, verijdelde matten, witte
en zwarte correcties thematisch verweven zijn.
Al vóór mijn witte correctie was ik in problemen geïnteresseerd. Sinds ik in Schaakbulletin over schaakkuriosa schreef was ik steeds meer oog gaan krijgen voor de mooie en geestige dingen waartoe de schaakstukken buiten partijen in staat zijn. In mijn boekje Schaakkuriosa uit 1974 staan al heel wat problemen en studies, en af en toe kwam de drang op om van iets moois dat ik had gezien een eigen versie te maken.
In het probleem van diagram 2 (u kunt de schuifbalk gebruiken, maar ook op een diagram klikken om het volgende te krijgen) dreigt iedere paardzet 3.Pg5 mat, en ook 1.c8D dreigt mat op de derde zet. Dat lijkt allemaal even onpareerbaar, maar alles faalt op 1...a1P! en als Wit nu de tweede zet van zijn plan uitvoert staat Zwart pat. Daarom gaat alleen 1.Pc3 a1P(!) 2.Pa2 bxa2 3.c8D Pb3 4.Dxc2 mat Deze 'verzwakking door zetdwang na zelfopsluiting door minorpromotie' kende ik van een probleem van K. Renner uit 1938 waarin dat met torenhalen gebeurt. Mijn probleem staat naast het zijne op blz. 43 van Schaakkuriosa. Ik gebruikte een pseudoniem, K. Wankelman, uit vrees dat mijn probleem weinig voorstelde. Misschien doet het dat ook niet, maar toch vind ik deze vierzet nog steeds een aardig raadselprobleem. Dat het mat gegeven wordt vanaf veld c2, dat na Zwarts eerste zet dubbel gedekt staat, is verrassend.
Met mijn witte correctie begonnen mijn echte probleemjaren - twee ongeveer.
Ik speelde toen geen partijen meer, ik wielrende. Schaken en wielrennen
raakten verward. Ik droomde over pelotons waarin Donner op kop reed en
als ik een probleem afhad dacht ik: 'Dat moet ik vanavond aan de jongens
laten zien!' - maar die jongens waren de renners met wie ik zou gaan trainen.
In de probleemwereld werd ik hartelijk ontvangen
- misschien ook omdat vrijwel nooit sterke partijspelers (tweemaal finale
Nederlands kampioenschap) zich met problemen gingen bezighouden. Het was
een hartelijkheid die ik al eens eerder had meegemaakt - toen ik ging dammen.
Mensen als Jac. Haring, Hans Schogt en Kurt Smulders
correspondeerden onvermoeibaar met me. Ze maakten me wegwijs, kraakten
onaffe versies, stelden handige reparatietjes voor, wezen me op voorgangers
en schoonheidsfouten. Ik leerde thema's en vormen kennen, een wereld ging
voor mij open. Lang had ik problemen en studies bekeken zoals alle schakers
dat doen: zoals een wielrenner naar kunstfietsen kijkt. Niet dat je de
adem niet benomen werd als je iets als de Saavedra voor het eerst zag,
maar het moest wel dicht bij de partij blijven. Als de partij het echte
leven is, dan zijn studies heldensagen, meerzetten romans, driezetten korte
verhalen, en tweezetten rederijkerskunst. De gewone schaker is er in die
volgorde voor te porren.
Ik herinner me de eerste keer dat ik een probleem
mooi vond dan ook als een openbaring. Iemand in het schaakcafé had
een paar vluggeraars zover gekregen dat ze een driezet probeerden op te
lossen. Hij beloofde ons dat we van onze stoel zouden rollen van bewondering,
en hij kreeg gelijk. Wat pràchtig dat Wit 1.Td1-h1 moest spelen,
juist wèg van de zwarte koning op c5, alleen maar om na 2.Dg6-b1
tenslotte 3.Db1-g1 mat te kunnen doen! Pas jaren later realiseerde ik me
dat we toen de originele Bristol-ruiming van Healy te zien hadden gekregen,
een monument (1861) uit de begintijd van het strategische probleem.
Het aantrekkelijke van probleemcomponeren is dat
je, net als bij welke creatieve daad dan ook, uit een abstract idee een
kloppend, elegant, levend machientje kunt maken, en dat je daarbij, anders
dan bij kunst, geholpen wordt door de beperkingen van regels. Hoe moet
een schrijver weten of zijn verhaal klopt, of het af is? Een schilder vertelde
me eens handenwrijvend dat hij een zeer creatieve dag had gehad. 'Wat heb
je dan gedaan?' - 'Ik heb gezien dat mijn schilderij af was.'
De wetten die voor een probleem gelden zijn, breder
genomen, vanzelfsprekende compositiewetten die ook voor kunst gelden. Ik
zag laatst een film waarin een man zijn zoon probeert te bellen maar steeds
het antwoordapparaat krijgt. Later blijkt dat die zoon al maanden dood
is. Dat ergerde mij, de telefoon wordt afgesneden als je maanden dood bent.
Maar die ingeblikte stem was nodig om ons de tragiek van die vader in te
scherpen, daarom had de regisseur de waarschijnlijkheid maar aan zijn laars
gelapt. Als in een schaakprobleem een stuk op het bord staat dat alleen
bij de verleidingen meespeelt maar dat in de oplossing geen rol heeft,
dan is dat probleem fout.
Van de ongeveer 25 problemen die ik heb gemaakt heb ik er 16 gepubliceerd
en laat ik er nu negen zien, plus een studie.
Als ik een probleem wilde publiceren stuurde ik
het meestal naar Schach-Echo of Het Parool, waarin Lodewijk Prins toen
een probleem-rubriek had. Die rubrieken hadden namelijk de aardige gewoonte
om bij de oplossingen commentaar van oplossers te plaatsen. Elegant
en witzig noemden de oplossers van Schach-Echo het probleem van
diagram
3; 'Hübsche und schwer zu findende Thematik, aber viel Holz!'
Ik ken bijna al die lezers-opmerkingen nog uit mijn hoofd; het plaisir
de se voir imprimé was nooit zo sterk als bij schaakproblemen.
Mijn uitgangspunt bij dat probleem was switchback
na annihilation; een term die zichzelf in het vervolg uitlegt. Een
voor de hand liggend plan is ontruiming van veld b5 om 2.Kb5 mat te dreigen.
Maar 1.Pxc7+ Lxc7 2.Kb5+ Ta3! duurt een zet te lang ('What the heck,' zegt
de partijspeler), en na 1.Pc3 stelt Txc5 het mat te lang uit: 2.bxc5 Pc2!
Maar 1.Pxd4! werkt wel. Er dreigt 2.Kb5 mat, en Zwart probeert weer
zijn zet uitstel te krijgen met 1...Txc5 (Txd7 2.Kb5+ Kb8 3.Ta8
mat) Nu zou 2.bxc5 niets opleveren wegens een willekeurige zet van Lg3,
of ook Pc2, en het wordt weer mat in 4. Maar Wit heeft: 2.Pb5! Switchback.
Ineens dreigt Wit Dh8 mat. Op Txb5 volgt nu 3.Kxb5 mat; c3 3.Kb3 mat en
Le5 3.Tg8 mat gaan ook niet. Blijft over 2...Te5, de themazet. Nu
blijkt niet alleen Wit de diagonaal naar h8 te hebben vrijgemaakt; samen
met Zwart heeft hij ook de pionnen c5 en d4 vernietigd en daarmee de diagonaal
f2-a7 vrijgemaakt! En omdat Te5 nu Lg3 interfereert: 3.Pxc7 mat
Viel Holz inderdaad, van strategie is nauwelijks
sprake, maar spannend dat het is! Een probleem als een jongensboek. Wie
had er in de beginstelling nou ooit gedacht dat Pxc7 de matzet zou zijn!
Mijn ware schakershart gaat meer uit naar problemen
als dit en het volgende (diagram 4) dan naar de strategisch verantwoorde
problemen die ik ook heb gemaakt.
1.Te1, ik verklap het maar meteen. Strategie
ontbreekt in dit probleem geheel; het ging me alleen om de burgerman-schokkende
sleutelzet. Ik wilde weten of ik zoiets zou kunnen, en dat was zo. Het
kan zijn dat dit probleem het niet haalt bij sommige dingen die Sam Loyd
meer dan 100 jaar eerder heeft gemaakt, en toch hééft mijn
1.Te1 iets. De pointe is verborgen. Waarom speelt Wit eigenlijk Te1? Na
1...fxe1D+ 2.Kd5 is het mat op de volgende zet, maar waarom niet een willekeurige
andere zet met die toren die óók het pat opheft? Het antwoord
is dat Wit na 1...f1D! 2.Kxf4 Dxd3 een matzet moet hebben, en wel
3.Tf5
Alleen 1.Te1 is goed omdat de toren, door Ke4 en Te5 héén,
e6 dekt.
Genoeg strategie in het volgende probleem.
Vaak houden beginners zich bezig met de oudste
ideeën in hun kunst. De geschiedenis van het strategische schaakprobleem
begint in 1845 met de kritische zet van Loveday's 'Indische Probleem'.
Binnen tien à twintig jaar waren de meeste eenvoudige lijn-thema's
getoond: de Turton, de Bristol, Grimshaws, Novotny's, Holzhausens
en
Plachutta's.
Hier gaat het om Grimshaws en Novotny's; twee verwante
thema's. Beide behelzen een wederkerige interferentie op het snijpunt van
een toren- en een loperlijn. Bij de Novotny ontstaat die interferentie
door een offer op het snijpunt; bij de Grimshaw gaan de stukken elkaar
vrijwillig in de weg staan. Uiteraard kunnen Wit en Zwart allebei gehinderd
worden door een Novotny of een Grimshaw.
In het probleem van diagram 5 wil Wit
veld e4 veroveren om daar met Dxe4 mat te geven, of veld e5 om dat met
Pe5 te doen. Lb7 dekt het eerste veld, Tb5 het tweede. Dus wil Wit een
offer plegen op het snijpunt van die twee dekkingen: d5. Zowel na 1.Td5
als na Ld5 dreigen beide mats; Dxe4 en Pe5. Zwart kan dan door op d5 te
slaan slechts één van die dekkingen herstellen, waarop het
mat van de verdwenen dekking volgt.
De grap is nu dat de twee zetten waarmee Wit die
Novotny teweeg kan brengen (Td5 en Ld5) samen een Grimshaw vormen; ook
toren en loper van Wit benemen elkaar het zicht op essentiële
velden. Op 1.Td5? heeft Zwart de nieuwe verdediging Te7!, mogelijk gemaakt
doordat nu 2.Lxc4 mat niet meer gaat. En op 1.Ld5? heeft Zwart de nieuwe
verdediging Lf4! omdat 2.Txd4 mat niet meer gaat.
In de oplossing komt de zwarte Novotny terug als
Grimshaw. 1.Df4! De dreiging 2.Dxe3 mat (Lxf4 2.Txd4 mat; Txd7 2.Lxc4
mat) kan nu alleen afgeweerd worden door een stuk op d5 te plaatsen: 1...Ld5
2.Pe5 mat of 1...Td5 2.Dxe4 mat
Bijzaak is de grove verleiding 1.Txc7? waarna door
de dreiging Lxc4 mat weer een zwarte Grimshaw ontstaat (Ld5 2.Pe5 mat en
Td5 2.Dxe4 mat); maar Zwart pareert met 1...Tc5. Tenslotte moet je ook
even zien dat 1.Pxg1 faalt op 1...fxg1P
In 1984 heeft een zekere B. Zappas een eerste prijs
gewonnen met een tweezet die hetzelfde idee, dezelfde dreiging, en grotendeels
dezelfde zetting vertoonde als de mijne. Sjachmatniy v SSSR zette mijn
probleem ernaast. Maar toen had ik ondertussen al twee problemen gezien
die de eerste prijzen van Zappas èn van mij dubieus maken: onze
problemen waren slechts magere versies van al jaren bestaande meesterwerken.
In 1961 had de Noor Niels van Dijk een dubbele uitwerking gemaakt: twee
zwarte Novotny's in de verleiding die allebei witte Grimshaws blijken te
zijn!
Eleganter nog vind ik een probleem van W. Tura uit
1962, met een geestige en thematische uitbreiding waar ik niet eens aan
had gedacht. De twee Novotny's die Wit daarin kan proberen vormen weer
samen een witte Grimshaw waardoor Zwart zich kan verdedigen. Net als bij
mij, maar hier verdedigt Zwart zich met een Grimshaw! Dat wil zeggen,
al naar gelang Wits zelfinterferentie kan Zwart zich een zelfinterferentie
veroorloven. De sleutel is dan een Novotny op dàt zwarte Grimshawveld.
Die levert dreigingen op waartegen Zwart twee parades heeft - die samen
een Grimshaw vormen op het oorspronkelijke Novotnyveld. Maar je moet zoiets
zien. Wit: Kg3, Df2, Tg4, Tb3, La3, Lc8, Pc7, Pe8, c6, e7; Zwart: Ke5,
Dg8, Ta4, Tg6, La5, Lf7, Ph6, b6, d4, d3, g5; Mat in 2, W. Tura, 1e Prijs
Europe Echecs 1962; 1.Le6! Niet 1.Lb4 wegens Te6 (geen 2.Tb5) en
niet 1.Tb4 wegens Le6 (geen 2.Ld6). Geniaal.
Als zoiets al bestaat kan je geen eerste prijzen
meer geven voor wat Zappas of ik hadden gemaakt. Het is raar met die prijzen.
Ik stuurde ook eens een probleem naar het Oostduitse SCHACH waar het voor
plaatsing werd afgewezen, de probleemredacteur vond het ouderwets en ook
verder gebrekkig. Eerlijk gezegd vond ik het zelf ook niet geweldig. Toen
stuurde ik het naar Het Parool, en daar won ik er een eerste prijs mee.
Mijn grootste teleurstelling beleefde ik met het probleem van diagram
6.
In een helpmat begint Zwart. Een helpmat in 2 is
eigenlijk een serie van 4 halve zetten waarvan Zwart de eerste doet en
Wit met de laatste mat moet geven. Alles moet legaal toegaan tijdens die
zetten. Een helpmat met meerdere oplossingen is legitiem, en de enige manier
waarop het thema dat ik hier had gekozen kan worden uitgebeeld.
Die oplossingen zijn:
1.De8 fxe8D+ 2.Kd6 Pc4 mat
1.Te8 fxe8T+ 2.Kf7 Lxh5 mat
1.Le8 fxe8L 2.Pd6 Te5 mat
1.Pe8 fxe8P 2.Te7 Pxf8 mat
Wit promoveert tot het stuk dat hij slaat,
de vier verschillende stukken uiteraard.
Ik ben gek geworden van dit ding, het heeft me maanden
van mijn leven gekost. Laat het één maand zijn geweest. Ik
leerde een angst kennen die in de kunst niet voorkomt: het was niet alleen
niet zeker of ik mijn plan wel aankon, het was ook niet zeker of
het materiaal dat kon! Altijd was er weer een onbedoeld mat. Zoals
ik in mijn verhaal 'Meester Jacobson' schreef: 'Het was of hij een kloppende
detective probeerde te schrijven, en ineens merkte dat het tweede hoofdstuk
over irrigatiewerken in Ethiopië ging. Schrapte hij dat, dan heetten
alle vrouwen Rodrigo, en als hij ze hun eigen namen weer had teruggegeven,
dan bleek het lijk op de oneven bladzijden toch te leven.'
Op zeker moment was me een versie gelukt met alleen
de bedoelde matten, maar wel met drie witte torens in de beginstelling.
Zoiets is erger dan een dode met een antwoordapparaat. Toch overwoog ik
te roepen: 'Het is af!' en het probleem zo op te sturen. Maar de vakbroeders
die ik kende moedigden mij aan dóór te gaan, de schoften.
Mijn thema was misschien nog nooit verwezenlijkt, zeiden ze.
'Da bleibt einem die Spucke weg bei solchen Konstruktionsleistungen!'
schreef lezer M.S. toen het me tenslotte gelukt was, en de oplossing met
commentaren in Schach-Echo verscheen. Maar er stond ook een mededeling
over een 'Erstdarstellung des Themas', een probleem van L. Ugren en M.Pavlov.
Zij hadden, zes jaar eerder en op totaal andere manier, precies hetzelfde
gemaakt.
Maar mijn meest wanhopige probleem was de Zelfplagiutta, zoals
ik hem noemde. Ik moet er de hele zomer van 1975 mee bezig zijn geweest.
Het idee was een driezettig pendant te maken van
de tweezet met de Novotny's en de Grimshaws, dus met Plachutta's en Holzhausens.
Wat die zijn kan ik het best laten zien aan de hand van het probleem zoals
dat tenslotte lukte. (Diagram 7.)
Het gaat hier om twee matzetten van Wit, f8D
en Tf2, die respectievelijk voorkomen worden door La3 en Da7. Die dekkingslijnen
snijden elkaar op c5, en daarom wil Wit daar een stuk zetten. Of dat nu
1.Dc5 of 1.Tc5 is; hij dreigt dan beide matten en dat levert de volgende
varianten op: 1...Dxc5 2.f8D+ Dxf8 3.Tf2 mat of: 1...Lxc5 2.Tf2+ Lxf2 3.f8D
mat. Op c5 heeft dan een Plachutta plaatsgevonden, zoals een interferentie
tussen twee stukken van gelijke bewegingsrichting heet als die door bezetting
van hun snijpunt wordt veroorzaakt. Een Plachutta heeft één
zet meer nodig dan een Novotny, want na het slaan (zeg 1...Dxc5) staan
alle relevante velden nog gedekt; alleen staat er nu één
stuk (Dc5) het andere (La3) in de weg zodat het weggelokt kan worden (2...Dxf8)
waarna een vitaal veld (f2) van zijn dekking beroofd is.
Wat ik wilde was dit: door Zwart een Plachutta aan
te doen, doet Wit zichzelf iets aan, en wel een Holzhausen, zoals
een Plachutta zonder offer genoemd wordt. En inderdaad: 1.Dc5? Txc4! Want
nu de dame de toren in de weg staat gaat 2.Txc4 mat niet, terwijl Wit ook
met zijn oorsponkelijke dreigingen f8D+ en Tf2+ niet snel genoeg is. En
omgekeerd: 1.Tc5? Te3! Nu staat de toren de dame in de weg zodat 2.Tf2+
en 3.De5 mat niet gaat. Ook hier komt Wit met f8D+ of Tf2+ te laat.
De sleutelzet levert weer een Holzhausen op c5 op.
Met 1.Lg4 dreigt Wit 2.Df5+ gxf5 3.Ph5 mat. Met zijn eenvoudigste
verdediging loopt Zwart zichzelf weer in de weg: 1...Dc5 2.f8D+ Dxf8
3.Tf2 mat of 1..Lc5 2.Tf2+ Lxf2 3.f8D mat De thematische
bijvarianten hebben we al gezien: 1...Txc4 2.Txc4+ Dd4 3.Txd4 mat en 1...Te3
2.Tf2+ en 3.De5 mat.
'Hervorragende Schnittpunktgeschichte!' - maar ik
had de pech dat de afdeling driezetten van Schach-Echo van dat jaar nooit
gejureerd is - waardoor mijn Kees de Jongen-dromen over dit probleem geen
werkelijkheid zijn geworden.
Waarschijnlijk is de zelfplagiutta mijn beste constructie
- en toch hou ik niet echt van dit probleem. Het is geen vrolijk
probleem, de stukken staan te ijverig, te houten klazerig hun thema te
vertonen. Maar misschien is mijn plezier ook bedorven omdat het gewoonweg
teveel moeite had gekost. Bij avonturen die meer dan honderd uur duren
begin je naar gezelschap te verlangen. En mijn schaakvrienden wilden er
niet naar kijken, die wilden vluggeren. Kunst om de kunst, de afwezigheid
van enige andere beloning dan het bestaan van het ding dat je wilde laten
bestaan, dat was prachtig, maar er waren grenzen.
Je kunt met betrekkelijk weinig schade honderd verdienstelijke
problemen maken in je leven, maar wie groots en meeslepend wil componeren
moet bereid zijn gek te worden. Nog voor ik het verhaal van Drumare kende
die 22 jaar lang dag in dag uit vergeefs heeft geprobeerd de Babson Task
te componeren, en die daarmee mijn held werd, deinsde ik er toch voor terug
zelf zo iemand te worden.
(NB, juni 2000: Oorspronkelijk stond
de zwarte dame op a7, en La7 niet daar maar op a3. Daardoor was het probleem,
zoals twee lezers mij meedeelden, incorrect; 1.e7 is dan een nevenoplossing.
Er dreigt dan meteen mat door Tf6 of f8D, en na 1...Txe7 komt 2.Dd5 en
mat op de volgende zet. Gelukkig schoot de Nederlandse probleemcomponist
Gerard Bouma te hulp door loper en dame te verwisselen. Na 1.e7 Dxe7 2.f8D+
Dxf8 blijft f6 dan gedekt staan, en is er geen mat.)
Het kostte veel moeite om van de probleemverslaving te genezen. De schaakgedachten
lieten zich niet zomaar verbannen. Ik ging weer eens op de UB zitten om
te schrijven, maar componeren bleek ook heel goed te gaan door diagrammen
in bloknotes te tekenen. Zo is de driezet van diagram 8 ontstaan.
Mijn uitgangsidee was dat de sleutelzet terug zou
komen als matzet. Bij het zoeken naar een bruikbare en aantrekkelijke zetting
raakt zo'n idee vanzelf vermengd met andere ideeën - hier zijn dat
de rondgang en het zogenaamde Siers-Rössel.
Na 1.Dg1 dreigt eenvoudig 2.Dg4+ e4 3.Dxe4
mat. Zwart heeft vier verdedigingen. Twee daarvan, 1...Pxb4 2.Pc2++
Kd5 3.Pxb4 mat en 1...Tf(g)8 2.Pf5++ Kd5 3.Pe7 mat falen op
thematisch dezelfde manier. Zwart verzwakt een veld waar Wit na een vluchtveldschenkend
paard-aftrekschaak mat kan geven: het Rössel-thema. Het werd in 1948
voor het eerst beschreven door de grote Duitse componist Siers en met de
artistieke mogelijkheden die het biedt is het altijd populair gebleven.
Twee andere varianten leiden tot tegengestelde rondgangen:
1...e4
2.Dg7+ e5 3.Da7 mat en 1...cxd2 2.Da1+ Pc3 3.Da7 mat. En tenslotte
de variant waar het me om begonnen was: 1...cxd2 2.Da1+ Ke3 3.Dg1 mat
1.Da1-g1 om 3.Da1-g1 mat te kunnen spelen.
Het was mijn laatste probleem, maar niet helemaal het einde van de componeerverslaving.
Voor mijn boek Nieuwe Schaakkuriosa (1977) wilde ik een hoofdstuk maken
over de dolle toren omdat ik daar een paar aardige voorbeelden van was
tegengekomen. Het was mijn eer te na die voorbeelden te laten zien zonder
dat ik ze echt begreep. Dat heb ik geweten. Weer kostte het me maanden
voor de essentie van de dolle toren tot me door begon te dringen en ik
die in een studie (diagram 9) kon samenvatten.
Uitleggen waarom de oplossing werkt zoals
hij werkt gaat me hier te ver; zie blz. 41-84 in Nieuwe Schaakkuriosa.
Hier zijn de zetten: 1.Pe2 h1D+ 2.Lxh1 Ta1+ 3.Kc2 Tc1+ 4.Kd3 Td1+ 5.Ke4
Td4+ 6.Ke5 Td5+ 7.Ke6 Td6+ 8.Kf7 Tf6+ 9.Ke8 Tf8+ 10.Ke7 Te8+ 11.Kd6 Te6+
12.Kc5 Te5+ 13.Kc4 Te4+ 14.Kc3 Txe3+ 15.Kd4 Td3+ 16.Kc5 Td5+ 17.Kb4 Tb5+
18.Kc4 Tb4+ 19.Kd3 Td4+ 20.Kc2 Td2+ 21.Kb1 Tb2+ 22.Kc1 Tb1+ 23.Kd2 Td1+
24.Ke3 Td3+ 25.Kf2 Txf3+ 26.Ke1 Tf1+ 27.Kd2 Td1+ 28.Kc3 Td3+ 29.Kc4 Tc3+
30.Kd5 Td3+ 31.Kc6 Td6+ 32.Kb5 Tb6+ 33.Kc5 Tb5+ 34.Kd6 Td5+ 35.Ke7 Te5+
36.Kd7 Td5+ 37.Lxd5 Op de eerste zet bouwt Wit het 'poortje' dat hij
nodig heeft om Zwart op de 25ste zet zijn f3-pion te laten slaan - opdat
op de 37ste zet Lh1xd5 gaat.
Ik gebruikte deze studie als prijsvraag voor m'n
boek en ben nog steeds verbaasd dat er 103 inzendingen binnenkwamen, waarvan
21 correct. Al arriveerden de lopers niet allemaal even snel op d5.
Voor mijn gevoel staat de dolle toren dichter bij
iets als de kubus van Rubik dan bij schaken. Maar ik begreep hem toen vrij
goed, en ik droomde dat Timman in een match om het wereldkampioenschap
bij de stand 11.5-11.5 de laatste partij in gewonnen stand zou afbreken.
Alleen, Karpov had een dolle toren, hoe moest Timman die stoppen? Hij belde
mij en werd wereldkampioen.
Nu begrijp ik van sommige gedeelten van mijn eigen
dolle toren hoofdstuk niets meer. Maar als er weer eens een dolle toren
in de krant staat kijk ik er naar want er is geen praktisch eindspel waarin
zoveel grove fouten worden gemaakt. Soms zijn de basis-principes al voldoende
om zo'n fout aan te wijzen. Maar toen ik Ligterink een keer op een fout
met een dolle toren in zijn Volkskrant-rubriek wees maakte ik daarbij zelf
een fout. Arme Ligterink, hij zette mijn opmerking erin en kreeg een brief
met 35 kantjes dolle toren-analyses van Harry Goldsteen, de legendarische
Amsterdamse studiecomponist die de dolle toren destijds al beter begreep
dan ik en die hem nu nog stééds begrijpt.
Laat Timman hèm maar bellen.
Ik heb later nog één probleem gemaakt: een Zwickmühle.
Eigenlijk is het probleem van diagram 10
al van 1976. Ik was toen voor Nieuwe Schaakkuriosa bezig aan een hoofdstuk
over de Zwickmühle - mijn meest geliefde thema. Verder dan een incorrecte
versie kwam ik toen niet, maar toen ik voor Chess Curiosities een uitgebreid
hoofdstuk over de Zwickmühle maakte, heb ik dit probleem afgemaakt,
op de pion op h7 na. Daardoor was hij ook toen nog niet correct zoals in
1991 bleek toen iemand deze nevenoplossing liet zien: 1.Pe3+ Ke1 2.Pc4+
Kd1 3.Pxb2+ cxb2 4.c4 Le2 5.Lxe2+ Ke1 6.Ld3+ Kd1 7.Lc2 mat. Gelukkig repareerde
die lezer hem zelf ook meteen door de pion op h7 bij te plaatsten; nu kan
in zijn variant 4...Lg6
De oplossing. Wit wil Pxc3 mat geven. Maar voorlopig
kan hij het niet eens dreigen, want op 1.axb4 volgt Ta1+. Met zorgvuldig
gebruik van een hulp-Zwickmühle en een hoofd-Zwickmühle komt
het toch zover. 1.Pe3+ Ke1 2.Pg4+ Kd1 En nu veld e2 is afgeschermd:
3.Le2+
Ke1 4.La6+! De a-lijn moet eerst dicht, zie zet 7. 4...Kd1 5.Pe3+
Niet meteen 5.axb4 Lxg4! Wit moet steeds mat in 1 zet dreigen.
5...Ke1
6.Pd5+ Kd1 7.axb4 Want nu gaat Ta1+ niet. 7...Pa4! Na 7...Tc8?
springt Wit naar de 15e zet van de oplossing. 8.Pe3+ Nog geen 8.bxa4
wegens Txb4+ Eerst moet met behulp van de Zwickmühles de b-lijn worden
afgesloten. 8...Ke1 9.Pg4+ Kd1 10.Le2+ Ke1 11.Lb5+! Kd1 12.Pe3+ Ke1
13.Pd5+ Kd1 14.bxa4 Tc8 En nu de c-lijn. 15.Pe3+ Ke1 16.Pg4+ Kd1
17.Le2+ Ke1 18.Lc4+! Kd1 19.Pe3+ Ke1 20.Pd5+ Le2 Wanhoop
21.Txe2+
Kf1 22.Pe3 mat
© Tim Krabbé 1991, 1998