V5 x (E + 1) x MW x PP

In een column getiteld 'Lijstenliefde' (nog te lezen in m'n boek 43 Wielerverhalen) heb ik in 1984 een lijst gepubliceerd van de verdienstelijkheid van de, op dat moment, 37 naoorlogse Tour de France overwinningen. Dankzij de databases van de internationale sportnieuwsdienst Infostradasports heb ik deze lijst nu tot en met de meest recente overwinning van Armstrong kunnen bijwerken.
    Mijn formule om de nu 55 Tour-overwinningen vanaf 1947 met elkaar te vergelijken bestaat uit vier factoren.
    De eerste is de overmacht, die ik uitdruk in de voorsprong van de winnaar. Niet op nummer twee, omdat daar teveel variatie in zou zitten, en ook niet op nummer tien, omdat daar te weinig variatie in zou zitten. Ik neem zijn voorsprong (in seconden) op nummer 5 van het klassement, V5.
    Mijn tweede criterium is de panache van de Tourwinnaar, zijn brio, zijn zwier, zijn bravoure, zijn geldingsdrang. Dit moet natuurlijk worden uitgedrukt in zijn aantal etappe-overwinningen. Om het effect daarvan iets te temperen, en ook om niet op nul uit te komen voor Tourwinnaars die geen enkele etappe wonnen, tel ik er steeds 1 bij op: (E+1) is de tweede factor.
    De twee andere factoren zijn bedoeld als compensatie voor de nivellering. Hoe makkelijker de Tour, hoe moeilijker om uit te blinken. En hoe moeilijker, hoe makkelijker. Armstrong heeft met een enorme nivellering te maken waar Coppi geen last van had, en Merckx veel minder: alles is beter tegenwoordig, de wegen, het materiaal, en vooral de slechte renners. Als maatstaf voor die nivellering zet ik de gemiddelde snelheid van de winnaar, MW, in de vermenigvuldiging.
    Naast deze compensatie voor de algemene nivellering moet er een compensatie zijn voor de bijzondere nivellering - de Tour is, door het weer bijvoorbeeld, in het ene jaar zwaarder dan in het andere. Ik heb hiervoor het percentage van de gestarte renners genomen dat Parijs haalde; PP. Hoe hoger dat percentage, hoe makkelijker die Tour was, en hoe moeilijker om je te onderscheiden.
    De formule luidt dus: V5 x (E+1) x MW x PP

Er is maar één manier om de waarde van mijn formule te bepalen: met de natte vinger. De uitkomst moet kloppen met wat je ook zonder databases en gereken had kunnen bedenken. En dat doet hij. Merckx vijfmaal bij de eerste 11, de onvergetelijke Ocana van 1973 derde, Coppi heel hoog, Indurain en Anquetil weldadig laag. De staart, waar Nencini, Walkowiak, Janssen en Aimar bungelen, klopt ook. En als zo'n lijst aan de uiteinden klopt, dan kan je ook enige waarde hechten aan wat daar tussenin staat. Zo verraste het me dat de vorstelijke Armstrong van dit jaar slechts 16e is, nog achter de Armstrong van 1999; dat Lemond nooit echt groots heeft gewonnen en één keer heel matig, en dat één Bobet en Koblet zo hoog staan.
    Maar iedere lezer moet zijn eigen ontdekkingen doen.

Je zou kunnen overwegen de formule aan te scherpen, door truien mee te rekenen, en prologen en tijdritten niet, en door compensaties voor het aantal etappes en deelnemers in te voeren - maar je meet natuurlijk niet iets dat echt bestaat; je maakt alleen een eigen opvatting zichtbaar. In mijn lijst wegen etappe-overwinningen erg zwaar mee, maar het ging me ook om het niet-noodzakelijke deel van de prestatie dat Anquetil en Indurain nooit, en Hinault, Merckx en Coppi juist zo graag leverden: zij waren altijd beter dan ze hadden hoeven te zijn om te winnen.
    Merckx en Hinault deden soms mee aan massaprints en wonnen die soms; Hinault won in 1979 in een soort solo+Zoetemelk op de Champs-Elysées, en als Anquetil en Indurain eens een etappe wonnen, dan kwamen ze juist als laatste over de streep, omdat het een tijdrit was. Heel mooi wordt in mijn lijst ook Armstrong gestraft voor het laten winnen van Pantani op de Ventoux - had hij dat niet gedaan, dan had hij met zijn Tourzege van 2000 niet 42e gestaan, maar 20ste.

Maar hier is de lijst. Van het uiteindelijke rapportcijfer heb ik de nodige nullen afgehaald.
 
 
  Winnaar V5 (sec.) Etappes MW (km./u.) PP (%) Verdienstelijkheid
 1 Hinault (1979) 1963  7 36.513 60.00 344
 2 Merckx (1969) 1984  6 35.410 66.67 328
 3 Ocana (1973) 1820  6 33.898 65.91 285
 4 Coppi (1952) 2136  5 32.233 63.93 264
 5 Merckx (1970) 1194  8 35.589 66.67 255
 6 Hinault (1981) 1226  5 38.961 80.67 231
 7 Bartali (1948) 2273  7 33.443 36.67 223
 8 Koblet (1951) 1973  5 32.950 53.66 209
 9 Merckx (1972) 1149  6 35.526 66.67 190
10 Merckx (1974)  684  8 35.242 80.77 175
11 Merckx (1971) 1260  4 37.290 72.31 170
12 Bobet (1954) 1898  3 33.233 62.73 158
13 Fignon (1984)  995  5 35.882 72.94 156
14 Armstrong (1999)  911  4 40.276 78.33 144
15 Coppi (1949) 2339  3 32.155 45.83 138
16 Armstrong (2001)   808  4 40.071 76.19 123
17 Kübler (1950) 2061  3 32.778 43.97 119
18 Hinault (1982)  736  4 38.005 73.96 103
19 Ullrich (1997) 1232  2 38.504 70.20 100
20 Anquetil (1957) 1217  4 34.528 46.67  98
21 Anquetil (1963)  900  4 37.097 58.46  98
22 Gaul (1958)  813  4 36.919 65.00  98
23 Indurain (1992)  877  3 39.504 65.66  91
24 Indurain (1993)  986  2 38.707 75.56  87
25 Gimondi (1965)  776  3 35.886 73.85  82
26 Hinault (1978)  770  3 36.085 70.91  79
27 Bobet (1953) 1085  2 34.593 63.87  72
28 Anquetil (1964)  634  4 35.419 61.36  69
29 Lemond (1986) 1476  1 37.011 62.86  69
30 Zoetemelk (1980)  937  2 35.629 65.38  65
31 Robic (1947)  923  3 31.412 53.54  62
32 Lemond (1989)  579  3 37.482 69.70  61
33 Anquetil (1962)  844  2 37.317 62.67  59
34 Anquetil (1961)  969  2 36.033 54.55  57
35 Indurain (1991)  610  2 38.744 79.80  57
36 Thevenet (1975)  785  2  34.906 61.43  50
37 Delgado (1988)  844  1 38.904 76.26  50
38 Indurain (1995)  693  2 39.191 60.85  50
39 Bobet (1955)  798  2 34.447 53.08  44
40 Pantani (1998)  686  2 39.988 50.79  42
41 Hinault (1985)  464  2 36.233 80.00  40
42 Armstrong (2000)  710  1 39.221 71.75  40
43 Van Impe (1976)  759  1 34.518 66.92  35
44 Riis (1996)  427  2 39.236 65.48  33
45 Indurain (1994)  610  1 38.381 61.90  29
46 Thevenet (1977)  744  1 35.420 53.00  28
47 Pingeon (1967)  587  1 34.917 67.69  28
48 Roche (1987)  572  1 36.644 65.22  28
49 Fignon (1983)  473  1 36.231 62.86  22
50 Bahamontes (1959)  502  1 35.474 54.17  19
51 Nencini (1960)  785  0 37.211 63.28  18
52 Walkowiak (1956)  625  0 36.510 73.33  17
53 Janssen (1968)  209  2 35.001 57.27  13
54 Lemond (1990)  305  0 38.623 78.79   9
55 Aimar (1966)  327  0 36.820 63.08   8 

© Tim Krabbé, 2001


Bovenkant | Voorpagina | Infostradasports