HOLDEN CAULFIELD EN HET ZIELIGE
Vrij Nederland, 1988

Holden Caulfield, de hoofdfiguur van 'The Catcher in the Rye' (1951) van J.D.Salinger, is een New Yorkse jongen van zeventien ('nou ja, bijna zeventien') die van zijn kostschool is gestuurd omdat hij 'zich niet inzet'. Hij durft dat niet te vertellen aan zijn ouders, en omdat hij net een flinke zakcent van zijn oma toegestopt heeft gekregen kan hij het zich permitteren een paar dagen in New York rond te zwerven en in hotels te overnachten. Het boek is een van de beroemdste van de eeuw; het is schitterend, bijna volmaakt geschreven, miljoenen hebben het met veel plezier gelezen. Daarmee is het belangrijkste gezegd; een van zijn latere boeken heeft Salinger opgedragen 'aan de amateurlezer als die nog bestaat - iemand die gewoon leest en leeft'.
     In diepere zin is Catcher een pleidooi voor Het Echte. Gedurende zijn zwerftocht ontmoet Holden Caulfield allerlei figuren die ieder op hun eigen manier dit echte hebben verloochend en phoney zijn geworden; medescholieren die naar een stomme voetbalwedstrijd zitten te kijken; een pianist die zich heeft laten verleiden tot virtuositeit, het publiek dat daar voor klapt; dominees die niet meer in staat zijn met gewone stem te spreken; zijn broer die zulke mooie verhalen schreef maar die zich nu in Hollywood bij de film verhoert. Holden heeft een visioen waarin hij in een korenveld staat, aan de rand van een ravijn. Duizenden kleine kinderen zijn daar aan het spelen. 'En wat ik dan moet doen, ik moet iedereen vangen als ze in het ravijn dreigen te vallen - ik bedoel ze hollen maar rond en ze kijken niet waar ze lopen en dan moet ik ergens vandaan komen en ze vangen. Dat zou ik de hele dag doen. Ik zou gewoon de vanger in het koren zijn en zo.'
     Het boek is in Nederland al aan zijn vierde titel toe. Het is grappig om te zien hoe die titel steeds echter is geworden. Eerst was het het nietszeggende 'Eenzame Zwerftocht'. Daarna kwam 'Puber' (alsof het daaraan lag, alsof Holden's mede-pubers niet net zo phoney konden zijn als de rest), vervolgens het te nadrukkelijke 'De kinderredder van New York', en nu gewoon: 'De vanger in het koren.' Holden's visioen ontstaat door een klein jongetje dat hij met zijn ouders op straat ziet lopen; 'arme mensen, de vader heeft zo'n hoedje op dat arme figuren vaak hebben als ze er op hun zondags willen uitzien.' Het jongetje loopt naast de stoep in de goot een liedje te zingen, en Holden gaat dichter bij hem lopen om te horen wat het is: '...if a body catch a body coming through the rye...'
     Dat maakt de titel zo prachtig: de boodschap zit erin (red het kinderlijke, echte), en tegelijk het bijzondere van Holden Caulfield. Wie anders zou nu speciaal naar zo'n jongetje toelopen om te horen wat hij aan het zingen is?
     Toen mijn vader me het boek gaf, ik zal veertien zijn geweest, en het heette 'Puber', vertelde hij er alvast één ding uit dat hij zo mooi vond. Holden is half verliefd op Jane Gallagher, maar waar hij in haar het meest van houdt is dat ze bij het dammen altijd al haar dammen op de achterste rij laat staan en er niets mee doet.
     Dat vond ik toen aanstellerij, van Jane, van Holden èn van mijn vader, maar Catcher is natuurlijk zo'n klassiek boek geworden juist om dit soort details: Holden is een van die weinige mensen met gevoel voor het zielige.
     En dan bedoel ik niet het gewone zielige. Dat is als alles je mislukt, als niemand je liefheeft, en je ook nog ziek wordt. Holden's soort zieligheid bestaat eigenlijk alleen in de ogen van de waarnemer. Dingen kunnen dit soort zielig zijn. Het hoedje van die vader. Poppen zijn vaak zielig. Een badmintonspel van ƒ 5,95 voor op vakantie is zielig, en dan niet zozeer het spel zelf, als wel het daarbij gekochte zakje extra-shuttles van ƒ 1,95. Bij sport is eerder een winnaar op Holden's manier zielig dan de verliezer. Niet Jane Gallagher is zielig, maar het feit dat ze haar dammen niet gebruikt.
     Er is in de Nederlandse literatuur natuurlijk één figuur met hetzelfde oog voor dit zielige: Frits van Egters uit 'De Avonden' (1947) van Reve. Centraal daarin is de beroemde bessen-appel scene, als Frits' moeder denkt een fles wijn gekocht te hebben voor Oudejaarsavond. "Hij nam de fles bij de hals op. Er zat een blauw etiket op met een gele rand. 'Bessen-appel,' las hij zacht. 'Bessen-appel' zei hij bij zichzelf, 'bessen-appel. Help ons, eeuwige, onze God. Zie onze nood. Uit de diepten roepen wij u. Verschrikkelijk.'"
     In die scène is Frits' moeder op beide manieren tegelijk zielig. 'Die man zei...', zegt ze over de winkelier bij wie zij de namaakwijn heeft gekocht, en die haar liet vermoeden dat het echte was. Frits denkt aan hoe zijn moeder in de winkel heeft gestaan, onbewust haar zieligheid ondergaand. "'Het was wijn, zei die man.' 'Dit is het verschrikkelijkst van alles wat gebeurt,' zei hij bij zichzelf."
    De overeenkomst tussen beide romans strekt zich uit tot in de namen van de hoofdfiguren. Holden, de jongen die wil behouden; Frits van Egters, de jongen die het echte wil. Het is de grootheid van deze schrijvers dat het per ongeluk moet zijn geweest dat ze hun personages zulke toepasselijke namen gaven.
     Net als Frits van Egters stelt Holden Caulfield zich bij allerlei dingen het zielige moment voor waarop het werd gekocht. De verkeerde schaatsen die zijn moeder hem heeft gegeven (ijshockey-schaatsen, geen Noren); ze is ervoor naar een winkel gegaan en heeft 'een miljoen stomme vragen gesteld.' De hoedjes van twee kantoormeisjes die helemaal uit Seattle zijn gekomen om zich in New York te amuseren zíjn al zielig - maar het zieligste is zulke hoedjes te hebben èn je te verheugen op een show in Radio City Music Hall. Als Holden zelf in een show een rolschaatser ziet die al moppentappend onder lage tafeltjes doorrijdt, bederft hij zijn eigen plezier door zich die man voor de geest te halen terwijl hij dat oefent. Als het hoertje op zijn hotelkamer komt en haar zielige groene jurkje uittrekt moet Holden denken aan hoe ze het in de winkel heeft gekocht, 'en niemand die wist dat ze een hoertje was en zo. De verkoper dacht waarschijnlijk dat ze gewoon een meisje was toen ze het kocht. Dat vond ik zo verschrikkelijk zielig - ik weet niet precies waarom.'
     Dat zou tenminste mijn vertaling zijn van It made me feel sad as hell. Holden kan niet met dat meisje naar bed omdat hij steeds moet denken aan dat groene jurkje van haar dat in de klerenkast hangt.
     Hoewel hij een beetje eenzaam is, en zijn liefde niet goed kwijt kan, is Holden Caulfield zelf niet zielig - maar de wereld die hij waarneemt is zielig in de beste betekenis van het woord. Vooral dat maakt 'The Catcher in the Rye' zo'n prachtig boek.

(c) Tim Krabbé, 1988

Bovenkant pagina | Voorpagina |